Sinds nesteldrang
je gehoorgang overwoekert
vang ik windeieren
in nachtelijke kluchten
zou het de sponde zijn
die botontkalking knerpt
op eikenhouten bedding
gravures in haar flanken
zo stoffig uitgesleten
als wij ons heupvol oud
misschien is het de maan
die mijn gedegen stonden
enkel nog weet te blussen
middels jouw slaapapneu
als zou de tijd verjaard
waarin wij ons langszij
het nacht’lijk water waanden
waar fluisterriet
dekbedgeheimen deelde
in onontgonnen rimpelhuid.