Zijn hand reikt tot in mijn hoofd
en met vette, ranzige vingers
graait hij
en haalt hij overhoop
Tot ik niet meer weet
wat boven
of kerktoren
en groen is
En alles lijkt wit
waar zwart was
en vuil
waar lief was
Door die vingers aangerand
en boeddhalach
als poltergeist
en een kapotte pop
Huil ik mijn knoopogen
in een lege kast
achter een spinnenweb
in de kelder