mijn dode vingers steken uit
bevroren winteraarde
mijn brosse stengels werpen
blonde lokken
mijn pluimen wiegen
gevangen wind en
zo fluister ik in jouw oor over
krekels in mijn halmen die
zingen over krekeldingen onder
de zon nog een streepje rood
jij was daar toen
muggen wegwuivend
je blik blind langs de
goudgewolkte beek waar
ik leef aan beide kanten
jij wikkelt je oren voorbij
mijn koude sterven en
groen ontluiken
thuis trekt mijn wind
aan jouw deur
ik hoor je zeggen
buiten niks te zien