U bent hier

Echo en Narcissus

Het is er vol van zon en bomen en struiken,
er zijn heuvels waar de bergen stoppen; met bos bekropen.
Er is water, gemaakt van beekjes en stromen
en meren over keien en stenen langs zonovergoten perken.

Vol van lucht zo blauw is het verlaten.
Rustig en stil
omringd door onuitgesproken woorden
waarvan ik houd, en als toeschouwer schouw ik toe en luister:

De drukte is er ook wel, en er zijn wellicht wel dieren en,
bij hoge uitzondering, zal er zelfs een ree ronddwarrelen
tussen de gevallen bladeren van verwelkte bladzijden,
maar vooralsnog altijd erg stil, vooralsnog altijd erg stil.

Behalve natuurlijk het geroddel van de merels en de eksters en de kraaien.
Die vertellen de verhalen van de bloemen en de bomen en het zand,
die geplaatst zijn door de wind, verbannen uit een ander land
en omarmd door de aarde, langs het water gestrand. Als migranten thuisgebracht.

Over verloren en verdwaalt.
Bij het water uit zijn hoofd gehaald en zichzelf herkend.
In zijn eigen opgewikkeld en doorgekruld, en weggezakt in het diepe zomergras.
Over ogen, glazig als glas en liefde die niet was voorbestemd.

En de stem die hem kwam plagen, door stenen bekogeld was weggerend.
De stem die had aangehouden,
maar in het gras, in de ochtend in de dauw,
ziet men nog haar tranen stralen.

De stem die had aangehouden,
de bergen in gevlucht om schoonheid te betreuren.
De bergen in gevlucht
om zichzelf uit steen te houwen.

Er is zon, er is water, en soms ook dauw.
De narcissen dromen verzonken in gouden ogen.
Diep in de bergen weerklinkt haar vraag,
Eeuwig aan onmogelijke liefde trouw.

© M. Blauw, 2018