Ik verwijder me uit deze kamer, zak naar achter,
glijd door het massieve hout heen.
Een vreemde heeft zich over mijn lichaam ontfermd.
Iemand zonder plan, een oermens.
Hij schopt zijn bloed voor zich uit, van zich af
over hielen en tenen, kneedt het tot leren schoeisel.
‘Word wakker!’ giert de geest maar de stengel heerst.
In de spiegel zwellen armen tot gorilla’s,
die, eenmaal rijp en volgroeid, losknappen
van zijn romp en wegstuiven, andere warhoofden tegemoet.
‘Als ik een piano was, dan mocht je al mijn tanden aaien,’
zei ze en ze vouwde zich op tot een spiraal.
Haar handen zijn duiven met rode bekken,
verkleurd door het bloed van eeuwen vrede.