Waar de brand (de dood) de weg heeft gebaand
groeien nu vreemdsoortige bloemen
Ze kondigen niets aan: geen herstel
geen verrijzenis
geen redding
Ze stammen uit tijden die
voortijdig
voorlevendig
vooroorlogs zijn
Ze vertellen geen verhaal
niets keert hun terug
ze zijn er ter verschijning
woordenloos
tekenloos
voor zichzelf
Hun zaaddozen zijn leeg
Ze kijken niet vooruit
Achter hen gaapt de leegte
Ze bestaan, stervende
Hun sterven is niet in tijd verrekend
Hun heden past sluitend in hun verleden
in hun toekomst
Ze zagen de zon
Ze keken God in het gezicht
Ze sloegen hun ogen niet neer
Ze wisten hun verdwijnen als belofte
Toch bloeiden ze
hardnekkig
grimmig
Ze leefden
voor eenmaal
en nooit meer
dapperst