In de schaduw van de rivier
staat een lange zwarte man
in een zijdezacht krijtstreeppak;
zijn kale schedel glanst in de plas lantaarnlicht.
Net wanneer jij even niet kijkt – verslapt jouw aandacht doordat
je de vrouw woedend cello hoort spelen door het open raam? –
struikelt een roodborstje neer op zijn hoofd,
zet zijn veren op en zingt.
Din don deine
daar klinken de zeeën en de rijstterrassen
daar huilt de moeder om haar kind.
Een partituur op leven en dood – zijn tongetje trilt als een grijze worm.
Daar klinkt het lied en balkt de hond,
daar dooft de nacht en zwalpt de ster.
De man eet een zachte wereldbol,
veegt de kruimels van zijn zijdezacht krijtstreeppak
in het lantaarnlicht,
in de schaduw van de rivier.