Ik lik paardenbloed van mijn vingers
als ik zeg: ik denk dat ik onze kat vermoord heb
kijk je niet op. Er wordt in twee talen gezwegen -
Duits was nooit je sterkste kant.
Ons huis ruikt naar stervende bomen -
we zijn verdorde bladeren, kastanjes
die kinderen oprapen, in bijten
en weer uitspuwen.
Je ligt uitgekauwd op de zetel
als je zegt: je had ook geen oog voor mijn vissen
kijk ik op. Er wordt schuld verschoven -
daar was je altijd goed in.
Je zegt nog iets over dromen en dat het vroeger beter was -
toen we elkaar net ontmoet hadden
stonden je ogen dichter
bij elkaar.
Nu nemen we enkel de bus als we van ons willen
afstappen. Ik vraag waar je het buskaartje hebt achtergelaten -
in de bureaulade onder de pornoblaadjes
ligt je excuus.
Ik droom alleen nog over zee-egels en graskarpers -
sommige eten wel vlees.