zijn voorhoofd parelt
zijn adem gloeit en overbrugt
de eenzaamheid tussen ons
'hou me vast,' zegt de man
en zuigt abrupt de lucht uit mijn longen
hij gruizelt mijn barrière en kraakt
wat overblijft
stilte
gehoorzaamheid
morgen vind ik zijn kop in het zand, trakteert hij me
op sussende beloftes en intussen ben ik bang
voor afwijzing, bang
voor een laatste woord
een deel van me verliet de kamer, voortijdig
en zoekt me
begin dáár, roep ik
begin daar waar de kaarsen doofden
volg mijn spoor vanop de tafel, volg de scherven van mijn glas
daar, waar bloemen snakken naar vocht, daar werd het meisje vrouw
dáár werd ík vrouw
als de warme adem wederom naar binnen waait
en gulzig de zuurstof opslokt
weerklinkt
opnieuw
de eenzaamheid
gegruizel en gekraak
verweven
met het indringende
geluid
van een stille gehoorzaamheid