“The poem is sad because it wants to be
yours, and cannot be.”
- John Ashbery
Onder mijn huid, de eerste deur rechts
rust een vraag op een wankele tafel
en ligt een lastig probleempje
dood in de kooi
en onder mijn neus hangt een vuist van triomf
op zijn evenbeeld te bloeden – en terecht zou ik zeggen
want polyinterpretabel is de spiegel
en niet mijn aangezicht
maar eenmaal gebroken
(ik word hier een beetje gestoord van en
waar de fuck is mijn puntenslijper)
openen alle deuren
naar dezelfde voze ruimte
met dezelfde wankele tafel
en hetzelfde dode probleem
de speculatieve afstand
is niet naderbij gebracht
we zien een man verniet door daadkracht
zijn kern gevat in barst en bloed
ontsnapt aan zijn verklarend maar versplinterd interieur
waar de waanzin van zijn staarzin hem naar terug blijft voeren
er zat een kooitje in die man
en een hoofdzaak als bijzaak
en profil onder zijn zolen
nu ligt het kooitje open
en vliegt de reflectie op
mijn onverifieerbare zelfbeeld uit
de barsten op en over
mijn bevattingsvermogen, mijn dans
om de spiegel ten spijt, ik blijf
de scherven ontsnappen
hoe vaak ik ze ook herschik
het lukt me maar niet
iets anders dan mezelf te zien.