daar in haar zomerjurkje diep papaverrood
met witte vlinders
hupte ze lachend naar hem toe
als een lichtpuntje dat verhit
de schaduw ging bezoeken
misschien was het de felle kleur die
met de aders op zijn voorhoofd vloekte
misschien zijn lichaam boog voorover
te dichtbij toen hij haar een blije
papaver noemde
de vlinders die nooit ergens anders
dan in papaverrood konden bestaan
vouwden hun vleugels dicht tegen elkaar
gewichtloos het verleden in
sinds toen is ze niet langer iemand
die in een zomerjurkje loopt -
iedere zomer keert terug als een traan
die een verlegen glimlach smoort