als muziek
in bladgroen verhuld,
tussen
winterwit helder
door
klinkt een pril bronzen zon
als zij spreekt, naïef
van de liefde
maar
als lemmet snedig
gekant
tegen het zilver van de rede,
het verraad
alleen in de rechter helft
liegt zij zwijgend een
gulden gelofte
en dan als
verwijt
verpakt in onschuld,
gekoeld
in onvervuld verlangen
van het voorbarig water
vluchtend,
slecht
zij mijn oeverloos
overbruggen