ik heb het dan toch afgelegd
tegen de mitsen en de maren
de regels heren meneren
dames met kapsels in hun haren
lang leken levens wonderblij
ik zong zoenend over grachten
dag en nacht ving ik de zon
maar ze bleven rustig wachten
ze waren groter, slimmer, sterker
geduldige ogen, ze konden sturen
’s avonds kwam ik thuis en bleef
uren naar verre sterren turen
ze spoelden oesters met dure wijnen
breeduit lachend, maar vreugdeloos
ik stond op en lichtte het deksel
de zon hoort niet in een hoedendoos