in de bus die langs je huis rijdt hangen
lussen naar beneden, lijnen
rond de klapdeuren geven aan
waar ik mag staan: de afscheiding
tussen wat heilig is en wat niet
zoals een brievenbus twee monden heeft,
voor dichtbij en voor de rest.
de daken zijn hier glimmend
uit wafelijzers gekomen.
de wolken staan op poedersuiker.
we rijden onder watervaste woorden door.
bij elke halte lekt onze warmte verder weg.
dit is de enige plek waar ik zonder praten stop
kan zeggen. ik grijp een lus alsof er speelgoed
te winnen valt.