Als mijn karkas uiteindelijk
ontdaan van zolderingen
en geheime kamers op het
grauwe water huiswaarts drijft
zal ik voor eenmaal als een
scheepshoorn op de grote vaart
of als een koe die wenend kalft
mijn loeien laten horen
over eindig akkerland
dat stil onder een mistbank ligt
en ooit besmeurd parkeerterrein
of nieuwe autoweg zal zijn
In land verdeeld door sloten
zal ik eenden doen verschrikken
en de haan verrassen net
voordat mijn schaduw zich ontbindt
zonder enig manifest
van een die laf bij leven was
loei ik als vergetelheid
mij dreigt om toch geweest te zijn