Ik schermde boven net dood hooiland
De felle zon af met Lodeizen
En zag loom een brigade van vlezen
Kleine stippen krioelen
Onvoorstelbaar, de storm van het leven
Verderop, staat hij
Die vroeg met de dood mee dansen moest
Matroosje van Charon’s
Turfschuit
Vreemd bleekjes en knokig
Teer
Met zijn dromen van mannen en rustig wat
leven.
Op de lege picknickbasket naast mij
Drupt een gemorste icecream enige
Dwaallichtjes
Dat was hij.
In verrukking val ik rugwaarts een engel
In het gras. Verstild met
Zijn! verblekend blad voor de mond
Ik blik omhoog en op de
Onzuivere bladspiegel praalt
Het leven net iets lichter
Dan het daarnet nog was