Ik zie haar op het perron, zag haar
mijn auto blonk van regenwater, het stonk
een beetje maar lang geleden zag ik
haar. Een kind nog op de fiets met een norse
lach en een buitenbeugel op weg naar
dag meneer, een vogel wil ik zijn. Een lach
verder en je paste op onze kinderen.
Toen al braken je ogen, ach meneer.
Ik zie haar op het perron, zag haar
ça va vragen we. Haar lach is kleiner
haar hakken schrijven op het perron.
De wijzers van de klok. Kijk ze draaien.