Hij die de speen zoog in een wachtkamer
van een groothandel voor melkpoeder
en loopvermogen veinsde
tot de horde van de wieg
hij ja moeder blies benauwenis
tot ruimte op, schiep onbeschreven land
aan de randen van zijn kussen
herkende zijn zin in de tocht en bij aankomst
zijn vrouw in vrolijk pluche
en jij daarin ik zag je
toen ik vastliep in veranderlijke afgesneden plooien
terug in de tocht over melkwitte golven
door waszachte zeewind, langs speenroze rotsen
de vorm van een haven, wat land en een vrouw
en de raadsels van mijn nauw begrensde wensen.