U bent hier

Zaad

Wanneer haar huid siddert onder mijn strelende handen,
waan ik me een God.
Wanneer mijn tong wandelt rond haar roze tepelhof,
Voel ik me een God.
Wanneer ze haar armen strengelt rond mijn nek
en ik mijn lid en leden strek,
groei ik tot een God.

Wanneer mijn huid siddert, val ik uiteen tot stof!
Kreun ik: Oh, mijn God,
wat een genot
geeft toch de vrouw,
die borsten,
die schoot!
Het zaad dat ik haar toevertrouw,
beweegt zich bevend naar zijn lot …
Ik val terug op aarde en ontplof.
Mijn zaad en ik:
samen sterven wij de kleine dood.

© Marijcke Cauwe, 2017