Zoon
ben ik geweest van ouders
die mij onder het deken met de zon van hun leven vergeleken.
Hun leven dat zij luidop, als wolken, beter dan dat van anderen achtten.
En bij storm en regen,
wanneer de dingen in dit leven even hun mooie schijn uit de hand geven,
konden zij niet beter dan luidop, als donder, mijn zalige schijn te verwachten.
Zon
de schijn op mij, de schijn voor mij,
jij die mijn lichaam en dat van anderen het licht van overdag laat betreden.
Zonder jou lijken mensen zo snel weg te kwijnen en te vergeten.
Zo bang lijken zij, telkens opnieuw, wanneer jij een dag niet schijnt!
En soms begin ik dan te twijfelen, of jij hen deugd brengt, of hen eerder pijnt.
Hoe hou jij dat toch uit? Denk jij soms ook niet, dat het beter zou zijn als jij verdwijnt?