Ik vraag aan Johanna waar haar lichaam is.
Dat zijn jouw zaken niet, zegt ze ontwijkend,
mijn lichaam is slechts tijdelijke schoonheid, een grotschildering.
Maar ter zake: wie zal van me houden als de zondvloed komt?
Dat is wat haar echt bezig houdt.
Tja, men kan alleen maar houden van iemand die een lichaam heeft
die met haar handen het fruit kiest dat we samen eten.
Want samen is het woord dat het beste past
bij het lichaam van Johanna.
Misschien heb ik ook een lichaam; ik heb er nooit bij stilgestaan.
Dus zeg ik tegen Johanna: jouw lichaam is verborgen en
mijn lichaam zullen we samen ontdekken.
Zo lopen Johanna en ik hand in hand
lichaam in lichaam, wachtend op de zondvloed.
Ze knijpt in mijn hand, wat wil zeggen: nu kunnen we niet meer terug.