Kleine blonde haartjes
zachte, warme huid
twee glanzende streepjes
waar gesneden is
niet veertien, maar twaalf.
Handen.
Ze kunnen zoveel dragen
glibberige baby's
driftige peuters
boodschappentassen
starende blikken.
Ze kunnen troosten
zachtjes aaien
verlegen kleutertjes
vrienden met verdriet
maar niet zichzelf.
Ze kunnen schrijven, tekenen
vuurtjes stoken, boenen
heel snel typen
alles eigenlijk.
Maar je doet zo je best
ze niet te laten zien.
Je ziet er anders uit
niet veertien maar twaalf
het voelt alsof het jouw schuld is
mijn lieve beschaamde vader
mijn dappere beschaamde zusje
mijn tante, oom, neef, nicht
mijn jonge onwetende zoon
en ik.
Als we maar niet opvallen.
Ja, uitblinken, maar zo kwetsbaar?
Zo imperfect?
Nee liever niet.
Heb ‘t er maar niet over.
Verstop ze maar:
alle twee keer twaalf de vingerkootjes
en vooral de twee keer twee die missen
En zo gaan we door.
Generatie op generatie
in woorden die nooit gezegd worden
schaamte die nooit verlicht wordt
handen die nooit gezien worden
nooit zelf getroost worden
geaaid, gekoesterd
bedankt voor al het dragen.
Hoe doorbreek ik dit?
Voor mijn zoon.
Licht schijnen op wat verborgen is:
durf je dat?
Hoe zou je het bij een ander vinden?
Oh, ik zou die moedige kwetsbaarheid het prachtigst vinden op aarde.