Stel dat ik de maan kan raken,
In haar witte blouse van zijde.
Een zacht tikje tegen haar zij—
Zou dit dan de spreuk bevrijden,
Zodat ik haar
Niet meer zou zien
Als onaantastbaar,
En misschien
Ook haar gedachten
Zou begrijpen,
Door zachtjes in haar zij te knijpen.
Als in een droom — stel dat ik mijn geluk verdien,
Het oneindige bereiken...
Het lijkt haalbaar in gedachten
Te bekijken of het kan.
Ik blijf maar naar haar fraaiheid kijken,
Volledig in de ban
Van haar ronding
En haar licht,
Haar gloed en haar gezicht.
Haar charmante blik,
Die telkens lijkt te zien
Wat ik alleen van hier kan voelen,
Vanaf mijn aarde met plezier.
Kijk ik elke avond,
Elke dag,
Dat ik naar haar kijken mag,
Haar stralend mooie lach
In de hemel
Haast wil kussen—
Enkel afstand zit nog tussen
Mijn verlangen en het hare.
En door heel erg lang te staren
Naar haar fonkelende haren,
Bespeel haar lofzang op mijn snaren,
Tot morgen haar licht mijn ziel weer laat bloeien.
Zij is de enige, die mij
Eeuwig lang zal boeien.