Het hoofd over de weg gebogen
raast iets langs dat niet is langsgeraast
het schietgebed van dit of dat
de lege zak van waarom ik
de vraag wellicht is op z’n plaats
of sorry aan ja wie precies
rotonde, afslag, stopbord, oprit
de fietser die zich murwbeukt op de wind
en daar – je ziet het in de verte –
rijdt razend spook wat jou niet ziet
een vorm die zich in vaart ontbindt
een kleur die door een flitslicht schiet
de witte lijn biedt zoete wroeging
en bermen bergen argusogen
die niets ontziend hun zicht negeren
pas opzien als je wrak weldra een wrak beklimt.