U bent hier

Over padden en andere nachtdieren

Als de nacht komt, wacht ik vaak
nog heel lang tot ik ga slapen.
Als de maan zijn best doet
om onze dromen bij te schijnen,
lig ik op mijn rug, met mijn ogen open
om het donker goed te kunnen zien.
Het is niet dat ik niet moe ben, of niet
wil slapen. Het is niet dat morgen
de wekker niet gaat, of omdat
het morgen zondag is.

Misschien is het omdat ik hoop dat er nog
iets komt, of beter wordt, voor ik de slaap vat,
zodat ik iets moois heb om van te dromen,
zodat er iets is om naar uit te kijken in de morgen.
Misschien is het dat mij ooit verteld is,
dat ik niet teveel moet dromen. Zou het
kunnen zijn dat de dag nog niet af was?
Dat ik eigenlijk nog iets wilde doen,
zoals een brief schrijven? Of omdat ik
nog niet weet aan wie dan? Of is het
dat ik nog iets moest? Zoals de afwas
of de vlinderstruik snoeien en onkruid wieden.
Natuurlijk! Onkruid wieden! Of
toch niet. Misschien is het omdat ik nog
een gedicht kan vangen in de avondlucht,
als ik het raam maar wijd genoeg open zet.

Misschien is het omdat katten en uilen
ook nachtdieren zijn. Evenals krekels,
padden en vleermuizen. Misschien is het
omdat het fonkelen van de sterren
een zekere verwachting schept;
dat ze nog gelezen moeten worden,
net als dat boek dat stof vangt naast mijn bed.
Je zult binnenkort wel op kraambezoek moeten.
Misschien is het omdat ik nog moet uitzoeken
waarom ik altijd zolang wakker lig,
want dat kan toch niet tot morgen wachten?

© Nelle Kooren, 2024