Het was al een tijd stil. De vlaggen hingen bloedeloos
en zonder hoop. Iedereen keek voor zich uit zonder
iets te zeggen. De verwijten meerden aan zoals alleen
een sloep dat kan: onopvallend maar onafwendbaar.
Nooit eerder als die avond waren er zo veel sterren die
knallend uiteen spatten waarbij een nieuwe orde ontstond.
We waren bang, te laf om te vechten, te laag om te vluchten.
Dus bleven we. Het zou nooit meer zou zijn als vroeger.
Wie de oorlog eenmaal heeft gekend, kent nooit de vrede
meer, maar draagt het leven als een vloek, is niet langer
zonder schuld. Voor hem hangt vroeger als een verloren
vogel, gevangen in een vlecht van mislukte dromen.
En als alles dan eenmaal anders is, de pijn niet went,
verkies ik de stilte boven de boosheid die door mij raast.
Ik deel obolen uit aan wie ze hebben wil. Je kunt maar beter
voorbereid zijn. Zo is het om alleen te zijn, zelfs dat niet eens.