U bent hier

Mutsjes

ons verdriet zo dun sijpelt langs ingebreide mutsjes met dansende
pomponnen tot een smerige plas languit voor ons veilige venster.
verdoofde kleintjes slepen aan verbijsterde moederhanden uren en uren
door de kou niet wetend waarheen. de plas wast aan maar staakt
bij die scherpe grens van onze kern door uren en uren goedpraten.

vluchtend langs stapels zandzakken op wegen en bruggen, in elkaar
getimmerde spinnen om robotten op enge tanks te versperren.
schuilend voor explosies van links en van rechts niet wetend waarheen.
ze smachten naar een paar vierkante meter vrede: een plaatsje
op een deken om niet afgeslacht te worden. wat warme soep.

grote ogen vragen naar pappa die achterbleef als redder
van het vaderland tegen de grootheidswaan van de idioot. in zijn woeste
vuist een wapen van zijn familie uit het westen dat hem amper
met halve hand helpt. ondertussen liegt de Rus gedrukt, een jaloerse
minnaar wiens gedraaide liefde blind en barbaars maakt.

het zijn mutsjes als van onze kinderen, toekomst zonder land dat onze kant
opkomt. als geplukte veldbloemen leggen we hen in hoge lege ruimten
naast elkaar. saamhorigheid kent geen grens, waanzin kent geen bodem.
angst is ouder dan de rede. overblijft ontroering om de goedheid
die tegen de woede op bloeit en vioolmuziek uit schuilkelders.

© Carla Rus, 2022