Er is een paard dat rondjes draait.
Het is mijn droompaard. Van barok
gesneden lijf, de fiere blik, het goud
getuigde halster maar bovenal
de uitgebalanceerde stand. Dan
weer levade, dan een capriole. Alsof
dit lijf bezield, alsof er heiligheid
in spier en achterhand. De kleine
oren buigen voorwaarts en horen elk
geluid. Pas als het duistert, kermis
dicht, kruip ik door doek en achterwand.
Loop op kousenvoeten. Een zacht
gehinnik laat mij dichter. Raak de
manen, tong en snuit. Een warme
adem briest van welbehagen. Nu
ik omklem, nu ik een ruiter, stil gaat
de nacht. Straks als het morgenlicht
ons nadert, de blauwe ochtenddauw,
de eerste werkgeluiden, op blinde tast,
ontvlucht ik snel bemeten paden.
Muziek, de bel van rit en rit en verder.
Zo zal zijn werkdag zijn. Ik neem een
voorschot, neem de echo, neem de
afdruk, neem de geuren, neem mijn
droompaard mee.