eerst dacht ik nog
wat leidt die meid een ongezegend leven
wat hebben ze
haar aangedaan door haar dit lot te geven
zo denkt zij niet
mijn strak omlijnde wereld lijkt haar vast raar
ik ben het die
niet vat hoeveel geuren er bestaan voor haar
ik zie ook niet
hoe iedere lijn die blijft in elke brief
een teken is
een ansichtkaart met boodschap: “ik heb je lief”
ik merk zelfs niet
hoe zij bevoorrecht met alle dieren praat
ongedwongen
zonder oordeel steeds weer te genieten staat
ik wou dat ik
kon kijken met haar zijdezachte ogen
naar wel vijftien
tinten rood of in de lente onvertogen
het zingen van
de vogels verwonderd proeven zoals zij
het wervelen
van duizend bloemen aanbidden kon in mei
dat lukt me nooit
ik kan niet twijfelen niet zoeken wat zij vindt
ik kan niet zo
authentiek leven zij is het zondagskind