Mijn huid is zacht. De jouwe, zachter nog,
verlegenderwijs gesproken. Zo ook de
wanhoop – ochtend die naar regen geurt –
Ontluikende verwarring. Zo ook de
twijfel, het verdriet, bestaan dat zich ziet
voortslepen, de angst. Het licht – als je het
streelt, verwekt, schaamschokkend
vasthoudt – naderende aanraking
genoeg, te weten, dat het zacht voor vele dingen
niet bestaat – het een hard is van ver weg
gezien, nu mijn hart lijfelijk
niet bij het jouwe is
En ook de fluistering, begraven
in de achtertijd, die op het punt staat
stem te krijgen
luistert als ik zachtjes zing
Houd mijn hand vast, lieveling.