Je kan wonen in een huis en vertellen over
een raam dat niet sluit of
een deur die klemt of zelfs
een deur die nergens naartoe leidt.
Je kan voor het raam staan en kijken
naar de visvijvers vol stilte
naar het zonlicht dat als stuifmeel
over het land wordt gestrooid.
Je kan in de zetel zitten en denken aan
haar ogen die geen woorden dulden.
Het zijn ogen die zichzelf zijn in de stroom der mensen.
Wat moet je met zo’n ogen in dit huis?
Je denkt: ik kan ze vergelijken met
rook die opstijgt uit gesloten huizen of
de uil die ’s nachts zijn weg vindt in het donker.
Maar wat moet je met zo’n ogen in dit huis?
Er zijn ogen die men niet vergeet.
Er zijn ogen die niets achterlaten.