Mistig Utrecht ruikt naar regen,
ontwaakt, moet zich nog ontdoen,
bevrijden, van een nevelige witte sluier.
Wrijft zijn ogen uit.
Muziek, die nergens vandaan komt
begeleidt mij over de brug
naar het daglicht waar leven zich afspeelt.
Op zoek naar een kat;
eentje die terugpraat,
eentje die geaaid wil worden.
Mag ik je aaien, mooie kat?
Schichtig verdwijnt het gevlekte dier,
dat me aan iemand doet denken, in de bosjes.
Hij draait zich om, ik draai me om.
We gaan verder. Samen?
Utrecht is nat,
schudt de druppels van zich af,
als een hondje dat wolliger dan waakzaam is.
Vlak voordat het opnieuw begint.
Schuil onder de rozen,
de laatste tekenen van zomer,
de laatste tekenen van blijdschap,
voordat de zon wegkruipt en wij achteraan.
Hopeloos wachtend tot het beter wordt,
terwijl we vergeten,
dat we ook de maan en de sterren nog hebben.