Een twintiger vertelt op het podium
alles wat hij kan verzinnen
voor het podium
sommige steken ontsnappen zijn lichaam
als nat vloeipapier
het publiek is senior
verzint dingen om te zeggen
voor de wijn achteraf
luisterend naar de stilte tussen elk woord
en de trilling in de stem
een dichter schrijft notities
en verzint een lijn voor zijn gedicht
om iets te zeggen tegen de twintiger
interessant: ja
maar wie heeft er gelijk?
de twintiger staart eeuwen naar zijn voeten
dat zijn lichaam van papier mag zijn
dat zijn borstkas een vettige machine is
alleen nog zenuwachtig voor rijke mensen
hij kan draden uit zijn voorhoofd trekken
lange draden die zilver zijn en slim
het publiek is een kraslot
dat burenruzie op gestoten teen en
gestoten teen van een ander plaatst
om daar in die zaal iets te kneden te hebben
om te verachten en te beminnen
de echo en soms zelfs het ‘exit’-lampje
dat irritant/fraai bijdraagt
de dichter had die dag ruzie met zijn moeder
en vindt vooral het stuk over ruzie met moeders mooi