Wie zich storen aan andermans geluk
Zijn de onwetende zielen, dolend
Vervuld door afgunst en jaloezie
Hunkerend naar status en macht
Vriendschap en respect is hen onbekend
Zij laten zich gelden, het Serpent
De appel van Eva beminnend, strelend
De omhelzing is dodelijk, nietszeggend
Wat lijkt het mij vreselijk
Zo leeg te zijn van binnen
Een onvermogen tot beminnen
Slechts het omhulsel van het Serpent
Is al wat blijft, liefdeloos
Blind voor het grote geheel
Mijn pad is geplaveid
Ik omring mij met mijn geliefde en geluk
Laat het Serpent voor wat ze zijn
Deze onwetende zielen