‘Mevrouw, mag ik even
een minuutje van uw tijd. Eh.
Ik weet niet. Kom ik gelegen?’
Witte toet, trillende lip,
een bril, druppels in de ooghoek.
Ze mag gaan zitten in de bank
tegenover het bureau. Mijn ziel
zit in mijn keel. Ik wil niet
horen wat haar tormenteert en wat
haar frustreert wat haar het leren,
het leven, ontneemt.
‘U weet, ik mag mijn o**
niet. Mijn mentor, hij weet dat ook.
Ik oefen me nu in het praten, in het
vertellen. Nou ja, o** heeft dus, eh,
mij misbruikt, seksueel, zeg maar,
tot één jaar geleden.’
Verlaat zij het lokaal tien kilo
opgeluchter, lichter. Zonder tranen
in de ooghoek en doet de deur
achter zich dicht,
zit ik alleen in honderdveertien
op een dag zonder zon. Grauwblauw
is de lucht. Alleen zonder koffie,
zit ik, zonder TL.
‘Mevrouw, waarom is het donker?’
Vraagt een jochie uit één bé.
Hij gaat voorop en neemt plek
tussen de anderen die giechelen.
Ik snuif mijn tranen naar binnen toe.
‘Ga zitten en pak je boek. We gaan
vandaag een geinig quizje doen.’
Leraar, elke dag anders.