ik kwetter zachtjes in de wolk verhef mij vallend
als elk ander het twiet rietwiet en rietwietwiet
is nergens van de lucht / bescherming biedt het
wentelen in honderdvoud in deeltijd in geborgenheid
van kunstvereniging / ik zoek het midden
van de groep al zal ik dat niet vinden daarvoor
is levensangst te ongewis te draaierig te schokkend
ik houd de staartzwerm amper bij verdenk het zwerk
van noodlot van rampen elk moment van pijn
ik ben een kneu een keep met kneuzen
een piepertje een bange mus ik heb het hart niet
van mij af te bijten / niet voorbereid om kwaad
geweld en woordenstrijd te pikken haak ik naar
vedertjes genegenheid naar dons van lotgenoten
die vind ik wel / mijn ondersoort komt algemener
voor dan lepelaar en trap maar er zijn nooit genoeg
beteuterden voor dit dit levenslang onzeker zijn
maak ik me breed met doek de wijdte van een
spanraam strak gespied de engerd wordt een vlek
in lijkbleek schijnsel de oorlogszucht die ik niet ken
het jachtinstinct de lijkenpikkerij die ik niet in me heb
verbeeld die maar / een silhouet een kale tak
een dwaalgast van een jager wat ik mezelf ook tjilp
ik overwin geen angst / mijn vogelvangst lost op in verf
de inborst van de rover bloeddorst moordzucht
snap ik niet
geen soortgenoten die elkaar de ogen vreten
lauwwarm aas aan repen rijten kiekendieven
biddend boven jonkies / waar gaaien kraaien eksters
op de afvalbakken krijsen knijp ik de ogen toe
de dodelijke cirkel van de lammergier bewegingloos
en hoog en stil en machtig verlamt wat lager leeft
hij gaat goddank mijn hartslag en mijn angst te boven
hoeveel geruster knutsel ik met houtjes met
afgesleten stokjes roestverknoopte eindjes draad
twee krom geslagen spijkers met vodjes uitgebleekt
textiel een aangespoelde sluitdop / geduldig bind ik
die tot medeleven aan elkaar ik pak een poot
voeg toe een lamme vlerk leg vast met touw of nagel
een sponzig brokje wrakhout vormt de buik
elk voorwerp blijkt orgaan of ledemaat verwant
familie van wie medeleden
gekneusd verwond ontdaan geknakt het vleugelbot
bepleisterd of met stokken ter ziekbed neergevlijd
ik heb er talloze met sterfelijkheid besmet voorzien
van teer smal kopprofiel hoog in de schouders met
een groteske neus als snavel elk aangeschoten
bangerikje in het echt ze blijven stil hun schutkleur
drukt / ik leg de schrille houding bloot van sprakeloos
vermogen / zo is elk vogeltje gebekt mijn zelfportret