Ik schrijf elf sonnetten
over mijn onuitgesproken liefde.
Vier voor haar stem die mijn hart doorkliefde,
twee voor haar ogen die mij het slapen beletten.
Drie voor haar gezicht, zo rein en puur,
twee voor het zonlicht dat wij deelden.
O liefste, alle wonden die nooit heelden
breken open door mijn pennenvuur.
Dan, het sextet, hoopvol verwachten,
dichterlijke draaiwind waardoor wolken wijken:
ik, schrijver, dans onder stille hortuseiken.
Ik dans in het hart van mijn gedachten
die mij nooit tot handelen brachten:
elf sonnetten, hun lot zal blijken!