U bent hier

Een droom over bomen

Soms kijk ik naar boven en dan zie ik de lucht. Ik zie de lucht met de bomen ervoor, zwaaiend naar beneden. Ze zeggen me vaak gedag. Soms zeggen ze niks, hangen ze helemaal stil, doen ze alsof ze mij niet zien. Dus dan doe ik datzelfde terug en kijk ik ze niet aan. Samen hangen we stil en doen we alsof de ander niet bestaat. Maar soms, soms dan leven ze. Dan leven ze echt. Ze zwaaien niet alleen, ze maken ook muziek met hun blaadjes en dan zeggen ze dat alles weg zal waaien. Als ik vraag of ik mee mag, zeggen ze natuurlijk ja. Dus dan ga ik mee. Het is niet moeilijk. Ik doe gewoon mijn ogen dicht en luister naar ze. Langzaam voel ik hoe ik omhoog wordt getild en ze me door de lucht gooien. Het is niet eng, ik weet dat ze voorzichtig zullen zijn en ze mij weer op de grond zullen zetten als ik dat vraag. En dus laat ik me rondgooien, ver naar boven, tot vlak boven de grond, naar de bergen en weer terug, om te eindigen bij de rivier. Daar ga ik even zitten op een rotsblok, luisterend naar het ecstatische water dat rondjes danst op de oevers.

Ik schreeuw, ik sla, ik stamp, ik ren, ik vlieg. Ik doe alles met mijn ogen dicht en mijn voeten op de grond. De rivier verdampt. De bomen versplinteren. Ik doe mijn ogen open en niks bestaat meer; niet ik, niet mijn vleugels, niet de hoop. Vliegen kunnen we niet meer en zelfs mijn oogleden kunnen mij niet meer voor de gek houden.

© CY Link, 2020