Verwees mij naar de andere kant waar geen verwelkte bloem nog plaats had te bestaan. Alle dagen voorbij en niet langer gehoord door de strofen uit het laatste lied.
Later dacht ik ‘hadden we het maar nooit verborgen in het riet, dan hadden we nooit verloren in het bedorven spel van de geschoten glimlach, waarin ik me alweer verlies’.
Was er maar een schoon eind geweest. Een eind waarvan ik kan voelen ‘Dit is het, het slotstuk, de extase, de conclusie. De redding en de eenheid vervult mijn lot.’
Bied me de sleutel en de toorts, tot de onontgonnen grotten van de geraamten van het leven. ‘Voel ik werkelijk de nood om te bevallen?’
Tot waar diende ik te gaan. Waar dien ik halt te houden en te beseffen dat het nu wel eens genoeg is geweest. Als ik één stap verder ga is het gedaan met de lust en de vrijheid en ben ik alweer alleen.
Laatst dacht ik nog, ‘is het dan nooit gedaan, het begint terug opnieuw.’ Het is één van die vele, net als ik niet ben.
Het laat me niet los en tot laat in de nacht krioel ik in de sporen van verdriet. Heimwee en gemis naar de koffie aan de rand. Naar de vertraging in de stad en de pasta, de seks en het gelach in het pand.
Ik keer terug naar waar we waren, waar we zijn. Geen drempel, heuvel of betonnen muur zal het pad belemmeren. Ik vind het zo terug, zo gemakkelijk, zo verleidelijk.
Ik laat me doen, ik wil niets liever dan ons gezoen. Ik wil niets liever dan jij bij mij, en onze roem.
Ons geluk en ons gebrek. Geen gebrek, nooit geleden. Zo zacht zo schoon. Zo hectisch, chaotisch, dyslectisch, utopisch.
Zonder het besef te hebben ga ik rondom rond. Ontwikkel me om jou heen. Links en rechts en links en rechts, steeds weer door tot hij boven komt.
Na links en links, rechtdoor zee komt jouw gezicht. Jouw gelach, en jouw gemak. Verlossing van weleer, verlossing van gehaast heimwee.
Tegendraads, hemelsbreed, overduidelijk en reeds gedwee. Ik laat me vangen door wat er was voorheen. Ik hou ervan, nog steeds. Al weet ik nu, niet de laatste keer.
Kies voor toekomst en meneer, doe alstublieft wat hij kent zozeer.