putje winter
geen sneeuw of ijs te zien
regen regen regen
al veertig dagen lang
de modder rond het Donkmeer
wordt vetter met de dag
de wind is lauw en krachteloos
de wolken een zwart zeil
daarachter schijnt de zon misschien
de sterren of de maan
elke dag zo rond de noen
denk ik
tjok ik naar mijn sloep
roei het donkere Donkmeer op
verdraag de gesel van de regen
hef mijn handen naar de hemel
murmel zacht
voor niemand
anders dan de goden
ik was een kind
het Donkmeer was van ijs
de zon bescheen vol vreugde
de wolkjes uit de monden
de lach op ons gezicht
schaatsers hotdogs sleeën
truien mutsen hete chocolademelk
we smulden van de kou
mama zei
ik hou van jou
we vierden ooit
niet eens een mensenleven her
het wonder van de winter
wat blijft er nu van over
wrede goden
geen bal geen zak geen splinter