Ik neem mijn wandelstok en ga te voet
door het heelal. Altijd maar rechtdoor.
Het zijn lange dagen, maar gelukkig
zonder gevaren, want er zijn geen
- dieren die me zullen verscheuren
- meren waarin ik kan verdrinken
- mensen die me willen kelen.
Ik heb een rugzak vol met proviand
en kaarten met de sterrenstelsels.
Te voet door een luchtledig landschap.
Eeuwen zal het duren vooraleer ik
de maan bereik, die kleine, idiote
dode rots, waar we elke nacht naar kijken
alsof het heelal niets mooiers te bieden heeft.
Neen, met permissie:
de maan is de vondeling van het heelal
de verstoteling die enkel op aarde aandacht krijgt.
Want het leven is hard en voor de gezelligheid
moet men niet in het heelal zijn.
Al wandelend denk ik: het is al goed
meer dan de maan moet het niet zijn
want meer zullen we toch nooit begrijpen.