U bent hier

De zuster zei

Ze zei,
de zuster zei,
toen ik even uit het kamertje moest
en op het bankje zat,
in de lange bange gang,
ik weet niet hoe ik keek,
verdwaasd, verdoofd, in tranen wellicht,
of althans, vochtige ogen,
hoe kon het ook anders;
die gapende stilte.
De zuster zei
ik weet niet waarom nú,
ik werd wel vaker even weggestuurd,
omdat ze wat moesten,
wat moesten doen,
wat geen leuk gezicht was,
zodat ik op de lange
donkere gang
angstig naar het gordijntje keek,
met de schaduwen
van geen leuke dingen.
De zuster zei,
ze zei,
alsof ze er over nagedacht had,
alsof ze het voorbereid had,
alsof het eindelijk gezegd moest worden,
aan die stille jongen, die man,
wat was ik eigenlijk,
die er elke avond weer was.
Ze zei,
de zuster zei,
dat ik er op moest rekenen,
rekening mee houden,
dat het lang ging duren,
en ze zei,
de zuster zei,
dat hoe langer het duurde, hoe onzekerer de uitkomst,
als ooit
Dat zei de zuster
als ooit
In mijn gedachten maakte ik die zin
nooit af.

© Menno van Dijk, 2021