Ik wandel door het bos - ik voel iedere tak - die breekt - onder men voeten - ik hoor het geluid van blaadjes - die bewegen - door de wind - ik weet niet hoe groot het bos is - maar - ik blijf maar wandelen - en het doet me goed - iedere boom - die ik tegen kom - bekijk ik goed.
Ik ken de weg niet - ik volg de weg - tussen de bomen - en ik blijf maar wandelen - ik kom een paddenstoel tegen - zo een rode - met witte stippen - en dan denk ik aan dat liedje - waarover ze zingen - ik hoor de vogels - heel mooi fluiten - ieder op zijn eigen manier - zo mooi - dit alles.
Ik wandel - en ik blijf maar wandelen - het lijkt wel of ik in een oneindig groot bos wandel - maar - dat is niet erg - het is hier rustig - een eekhoorn die rustig in een boom kruipt - en in de verte hoor ik een specht - ik kijk heel goed rond - het is hier zo mooi - rustig - niet te veel lawaai - en ik - ik wandel alweer verder.