Ze trekt aan het water, vooral de zeeën
wil ze over haar lichaam dragen
zodat alles wat insloeg overspoelt.
Kraters, de eerste voetsporen,
vlaggen van wie haar opeisten
wassen weg met een verleden
van opgejaagd door dagen,
maandlasten, de zwaartekracht.
Bedek me met algen en mos
laat een dolfijn op me.
Ik wil vergeten
hoe mijn reflectie schimmen maakt
geesten, demonen, het onbekende
het piekeren en de angst.
Hoe wolven naar mijn puberhuid huilen,
ook zij willen dat ik de baan uit
op mezelf kan bestaan.