Zij
even (heel even) bestuurde ze het heelal
ontleende (orgasmeloos) het zaad van mijn vader
Mijn moeder (zonder melk) maakte het kind voor zichzelf
Zij liet het achter in het huis
daar was geen warmte
Ik woonde in dat huis
tussen muren van spiegelglas
Ik keek
Ik keek naar mezelf
(niets vermenigvuldigt zich zo snel als het zelf)
Wachtend
Er zou een wezen komen
haar evenbeeld (met borsten)
maar anders, beter
niet zo oud, niet zo lelijk
Dat gold als belofte
Toen
Wij samen
We staarden in de verte
in het Westen
Daar was de zee
Ons geloof ongebreideld
onze rug ongedekt
Vandaar kwamen de redders
de profeten
de wijzen met goud, wierook en myrrhe
Uit het Oosten kwam God
Maar daar verschenen uit Siberische vlakten
de ruiters met bogen op vinnige paardjes
de desperate landverhuizers
de pestlijders
de stepperatten
Er was water
geen vluchtroute
Het slapen alleen dank zij het ontwaken
De weg naar de dood zo aanwijsbaar
maar de moord op jezelf zo lastig
Het bloed zo overvloedig
zo verspillerig
zo onafwasbaar
(alsof je een ander vermoordt)
Ik en de vrouw met de ooit vrolijke borsten
Ons gezicht rood van het vuur van de ondergang
De golven die grijpen
die slokken
die wissen
(alsof nooit iets is geweest)