De schuur wacht op wat komen gaat,
draagt de harken op een rij,
de riek, schep en bats in een toom.
Door de kieren gluurt de dag.
Het veld ademt. Door de poriën
van de losgewerkte grond glinsteren
de uien als het verborgen zilver,
ten prooi aan grijpgrage handen.
Terwijl de dagen roesten in hun gelid,
vliegt boven ons een koppel ganzen,
zoekt luid gakkend heil in betere tijden
en zijn we meer verlaten dan ooit.
Hoe ver je ook kijkt, wijken wolken
voor een strenge lucht, die almaar
donkerder wordt, stil hangend over
verwaten land dat geen leven geeft.