Onder een Hollandse hemel liggen zij,
twee gezichten in het Kronenburgerpark,
op zoek naar de verloren tijd,
staan in vuur en vlam,
de vrouw neemt afscheid van de schaamte,
wordt zijn muse, zijn kleine blonde prinses,
en hij, een eenvoudige man, een man zonder tranen:
samen hebben zij een zee van tijd,
in het land van belofte, daar is de hemel ver
zij keek naar het landschap want
het was verkeerd om terug te kijken,
samen zijn ze nergens meer alleen.
In het land van de engelen, niet ver van hier
zijn zij voor niemand bang, voelen zich welkom in Utopia
onder de volle maan horen zij de wolven in de nacht,
zeggen vaarwel tegen de onschuld en denken:
deze dag is de toekomst.
Het is stil in de stad, de liefde van mijn leven
gaat wanneer de lente komt,
ze denken: morgen is het dinsdag
gaan wij op reis naar de vrijheid
horen de piano van Beethoven
en zeggen: dit is een zomer
aan het eind van de 20e eeuw.
(opgebouwd uit titels van Frank Boeijen)