Doordrongen met een aroma van wil en moet
Steeds vervreemd van wat zich hoger plaatst,
Zo bood ik mijzelf aan in de zachte armen van jouw genot.
In een discours om mezelf te vinden,
Verloor ik het dividu dat weigerde mijn naam te noemen.
Vrij van wat rond mij zwierf,
Smolt iets door de lichte aanraking van een warme gloed.
Daarbij de logica achteloos verdierf,
Vermoed ik dat het lafheid is dat me de medaille prijst.
Een tweestrijd als de zoete smaak van één bol pistache, één bol aardbei.